In het Spaanse woestijngebied Cabo de Gata gaan mijn zus en ik halverwege de middag nog even een rondje lopen. Het is winter, de zon staat al laag. Een pad door heuvels als deinende kamelenbulten, allemaal eender. Ter oriëntatie constateren we in de verte een huis, ergens anders drie palmbomen.
Rond een uur of vijf ontdekken we dat het rondje niet klopt.
Het nu wel erg smalle schapenpaadje leidt ons zéker niet naar onze auto. Niet getreurd, omdraaien en snel dezelfde weg terug lopen. Ferme pas, de schemering valt in en we herkennen niks. Kom, de kaart nog es bestuderen: waarom klopt die niet? Paniek! We moeten er allebei nodig van poepen, maar we moeten verder, we zien ons hier al slapen onder de ijskoude sterrenhemel, in ons T-shirtje.
Gelukkig staat er een huis in de heuvels, ik klop op een raam.
Het duurt lang voordat een oudere dame open doet.
Ze legt uit: gewoon rechtsaf, of nee toch niet, beter linksaf. Met blauwe plastic handschoenen staat ze te gebaren naar links en naar rechts en nu zijn we alledríe de kluts kwijt. Ze wijst naar haar natte haren, die had ze net in de verf gezet toen ik aanbelde. De rode verf doet nu wel erg lang zijn werk, gniffelt ze. We krijgen de slappe lach. Dan komt er een auto naar het huis toe hobbelen, en de man probeert ons uit te leggen hoe we moeten lopen. Al na één zin begrijpt hij dat dit zinloos is en voor we het weten zitten we in de auto. De roodharige vrouw zwaait ons uit alsof we familie zijn, met twee handen, plasticblauw.
Wat vind jij?